Stanislas Jasinski
Brussel, 19o1 - Hanne-sur-Lesse, 1978
‘L’ esprit moderne, dont la caractéristique supérieure est en la reproduction sériée de tout objet, ne se doit-il pas d’engendrer à chaque coup un perfectionnement?’
Stanislas Jasinski, ‘La cité moderne’, in: '7 Arts', 1925-1926, 1, 18 oktober 1925>> Aanbod
>> Over Jasinski
>> Archief
De anciens van '7 Arts' op de tentoonstelling 'Présence d’une époque' in 1963 in Galerie de la Madeleine in Brussel. Achteraan, van links naar rechts: Pierre-Louis Flouquet, Stanislas Jasinski, Jean-Jacques Gailliard en Felix De Boeck; vooraan, van links naar rechts: mevrouw Lacroix-Flagey, Marcel-Louis Baugniet en Pierre Bourgeois.
Over Stanislas Jasinski
Stanislas Jasinski (19o1-1978) ziet het levenslicht in de Belgische hoofdstad. Zijn moeder, Amandine de Mazière, is Française. Zijn familie langs vaderskant is van Poolse origine, maar woont en werkt sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw in Parijs en Brussel. Stanislas wordt vernoemd naar zijn pas overleden nonkel: Felix Stanislas Jasinski (1862-19o1). Die had zich in Parijs tussen de Nabisschilders bewogen en was goed bevriend met de gevierde illustrator Felix Valotton. Thomas Jasinski, broer van Felix Stanislas en vader van de jonggeborene, is architect en krijgt zijn vorming bij Paul Hankar, een vaandeldrager van de Belgische art nouveau.
Mon oncle Bastien
De jonge Stanislas verliest in 1911 beide ouders door een familiedrama. Hij wordt geadopteerd door een goede vriend van zijn ouders, de kunstschilder Alfred Bastien. Hij zou deze voortaan ‘mon oncle’ noemen. Wanneer in 1914 de Groote Oorlog losbarst, vertrekt Bastien als frontschilder naar de Vlaamse velden en krijgt Jasinski onderdak bij een zus van Bastien die in het Rood Klooster in Oudergem woont. Volgens de in het CIVA bewaarde autobiografische documenten zet Stanislas hier vanaf 1916 zijn eerste stappen in de beeldende kunst. Hij schrijft zich in voor avondlessen aan de Brusselse Académie des Beaux Arts, waar hij les krijgt van Adolphe Crespin, maar ook van ‘de meer dynamische’ Constant Montald. Hij leert er medestudenten kennen zoals Paul Delvaux, René Magritte, Victor Servranckx, Marcel-Louis Baugniet en Victor Bourgeois. Maar bovenal houdt Jasinski aan zijn academietijd een goede vriendschap over met Pierre-Louis Flouquet, de schilder-dichter wiens huis hij later zou ontwerpen.
Architect en beeldend kunstenaar
In 1919 trekt Stanislas Jasinski naar het Noord-Franse Saint-Quentin. De achttienjarige jongeman staat er letterlijk bovenop het puin van een kapotgeschoten wereld. Zijn generatie avant-gardisten ziet in deze ongeziene tabula rasa met de oude burgerlijke cultuur een kans om te dromen van nieuwe vormen voor een nieuwe wereld.
Aan die droom zou Stanislas Jasinski de komende tien jaar timmeren. Als architect en als beeldend kunstenaar. Achteraf beweerde Jasinski dat de kapotgeschoten gebouwen een les in architecturale anatomie waren. Aan Auguste Perret, de bekende Franse architect met wie hij bevriend raakte, schreef hij: ‘Même sous les ruines une belle architecture atteste de sa splendeur passée’.
In 1922 is Jasinski opnieuw in Brussel. Samen met Flouquet verkent hij er de avant-garde. Hij bezoekt onder meer het atelier van René Magritte, die in die jaren goeddeels aan de kost komt als ontwerper van affiches en drukwerk. Naar Stanislas’ smaak getuigt het oeuvre van zijn vriend echter van een grotere artistieke waarde. Intussen leert hij ook de Belgische architect Louis Van der Swaelmen kennen. Op zijn aanraden reist hij door Nederland en neemt hij contact op met de architect Piet Kramer, de vader van industrieel vormgever Friso Kramer en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Amsterdamse school.
Naar Parijs
Jasinski neemt in zijn ontdekkingstocht van de artistieke en architecturale voorhoede in 1923-1924 de vlucht voorwaarts en trekt naar Parijs. ‘Par avion’ nog wel. In de lichtstad gaat hij onder meer op de koffie bij de Franse architecten Robert Mallet-Stevens, Charlotte Perriand en de gebroeders Perret. Meermaals brengt hij ook een bezoek aan Le Corbusier, die een blijvende stempel zal drukken op het oeuvre van Stanislas Jasinski. De bij Walden Art Stories getoonde werken dateren uit deze cruciale Parijse jaren.
Het cahier waarin Jasinski zoekt naar nieuwe vormen voor een nieuwe wereld, koopt hij aan in Parijs. Ook de aantekeningen in de marge van sommige bladen verwijzen duidelijk naar zijn artistieke ontdekkingstocht in de Ville Lumière. Zo maakt hij notities over De Stijl en Theo van Doesburg, maar ook over Le Corbusiers jongste publicatie Vers une architecture.
7 Arts
Vanuit de Franse hoofdstad begint Jasinski vanaf 1923 als medewerker bij te dragen aan '7 Arts', het strijdblad van de Brusselse avant-garde. Aanvankelijk schrijft hij over architectuur. Later waagt hij zich aan enkele kunstkritische bijdragen en zelfs aan een ‘Aux Constructeurs’ opgedragen gedicht. Maar in '7 Arts' maken we toch vooral kennis met zijn visie op een nieuwe architectuur, die moet tegemoetkomen aan ‘l’aspect extérieur et objectif de la vie actuelle: vitesse, précision, spécialisation, synthese’. De motor achter deze karakteristieken van de moderne tijd is volgens Jasinksi ‘la loi d’économie’. Korte tijd later verwoordt hij het nog mooier in een nieuwe bijdrage:
‘Chaque époque qui a sa psychologie propre a aussi ses proverbes qui se prolongent ou se contredisent, c’est selon.
Un très vieux proverbe qui dit que “tout vient à point à qui sait attendre” est contredit par ce proverbe probablement plus récent: “ne remettez jamais au lendemain ce que vous pouvez faire le jour même”, enfin les Anglo-Saxons, gens pratiques, ont réglé la question en énonçant cette proposition bien concise: “Time is Money”.
Que certaines gens déplorent l’accélération sans cesse croissante du rythme de notre époque, et que d’autres, au contraire, s’en félicitent, là n’est point la question, mais uniquement de savoir si la proposition énoncée plus haute est juste. Or, ceci est, je crois, indiscutable.’ (‘L’organisation de la Vie’, in: '7 Arts', 1925-1926, 23, 21 maart 1926)
Het jaar 1925
Het jaar 1925 markeert voor de Belgische avant-garde – en voor Jasinski – een eindpunt. Het Overzicht, het bekende blad van Jozef Peeters en Michel Seuphor, houdt op te bestaan. En ook het vooruitgangsoptimisme van de jonge bezielers van '7 Arts' krijgt een deuk. Op de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels modernes in Parijs bijvoorbeeld stelt de jonge Belgische garde vast dat ‘hun’ nieuwe vormen van langsom meer worden toegepast om het smaakgevoel van de welstellende burgerij te plezieren. De oude burgerlijke orde heeft zich ‘de nieuwe stijl’ eigen gemaakt. Hij is een nieuw seizoen in de mode geworden.
Dat rijpende inzicht overschaduwt de deelname van ‘la section belge’ aan deze wereldtentoonstelling, waar – aldus Victor Bourgeois in '7 Arts' – ‘le modernisme radical’ vertegenwoordigd wordt door ‘le stand des bijoutiers de De Ridder et Teirlinck (Sculptures de Maes); le bureau d’ Hoste et Servranckx; la chambre d’enfants de Jasinsky’.
Nog in 1925 stelt Jasinski beeldend werk tentoon op de Belgische afdeling van de Exposition Internationale des Arts Décoratifs in Monza. Hij maakt er deel uit van de ‘groupe artistique des Sept Arts’, aldus Arthur De Ridder in Le Soir: ‘C’est ainsi que nous voyons des oeuvres de J.-J. Gailliard, de Karel Maes, de Joseph Peeters, de Pierre Flouquet, de Victor Servranckx et de Jasinski, des meubles de l’architecte Victor Bourgeois, des lampes de Marcel Baugniet’. Meteen daarna, in november 1925, neemt Jasinski en/of zijn eerste vrouw Marcelle Lacroix, met wie hij in 1924 is gehuwd, met plastisch werk deel aan een tentoonstelling in Brussel die plaatsvindt onder de betekenisvolle titel Les Peintres Constructeurs. De overige deelnemers aan deze groepstentoonstelling zijn Victor Servranckx, Marcel-Louis Baugniet, Pierre Louis Flouquet, Jean-Jacques Gailliard en Maurice Xhrouet. Deze ‘peintres constructeurs’ krijgen overigens onderdak in het Cabinet Maldoror, de Brusselse kunsthandel van Geert van Bruaene, met wie Paul van Ostaijen later in zee zou gaan voor de legendarische kunsthandel A la Vierge Poupine.
Voorhoede in crisis
Maar ondanks Jasinski’s aanwezigheid in 1925 op een aantal belangrijke tentoonstellingen, verkeert de Belgische voorhoede dus in crisis. Misschien ligt dit algehele crisisgevoel mee aan de basis van Jasinski’s finale keuze voor een carrière als architect.
Alleszins loopt hij bij zijn terugkeer naar België in 1925 meteen een jaar stage bij Victor Horta. Na amper een jaar houdt hij het echter voor bekeken bij de Belgische pionier van de art nouveau. Horta blijkt een onhebbelijk man en is bovendien Jasinski’s geloof in een doorgedreven standaardisering niet genegen. En dus gaat Jasinski in 1927 in de leer bij Henry Van de Velde.
Korte tijd later wint de jonge architect de wedstrijd die was uitgeschreven voor de bouw van de luchthaven van Deurne. Deze modernistische parel wordt in 193o opgeleverd en is dus tijdig klaar voor de Antwerpse Wereldtentoonstelling.
Radicaal urbanist
Intussen ontpopt Jasinski zich mede onder impuls van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) tot een radicaal urbanist die op zoek gaat naar nieuwe vormen van functionele verstedelijking. Dat blijkt al uit een 1926 gedateerde ontwerptekening voor een utopische nieuwe stad, maar het bekendst is natuurlijk zijn inplanting – naar het voorbeeld van Le Corbusier – van een nieuwe verticale stad in Brussel (193o-1931).
Tot besluit van deze tekst – die zich beperkt tot de meest experimentele jaren van Stanislas Jasinski en dus allesbehalve een overzicht ambieert van de meer dan vijfhonderd gebouwen die de architect opleverde – verwijzen we graag naar de villa die Jasinski in 1929 ontwerpt voor zijn weggenoot en vriend van het eerste uur: de schilder-dichter Pierre-Louis Flouquet. © Walden Art Stories