Breugeliaans

PollekeColumn

De zon straalde schijnbaar nog onveranderlijker dan anders. Net als de laatste zomer was die van vijftien jaar geleden er een van overvloedig baden in licht, okselvijvers en de gloed van nieuwe, voelbaar verhitte herinneringen. Ik studeerde dat seizoen in Wenen, om een taal te leren waarin woorden, bijzinnen en koele zinnelijkheid zich laten opstapelen tot majestatische bouwwerken van storm, drang en lijdzame begeerte. Geen betere plek daarvoor, zo leek me, dan de hoofdstad van een voormalige dubbelmonarchie. Wenen, waarover Musil schreef dat de stad ‘schoon en oud, met haar architecturale praal, in de loop der tijden voortgekomen uit wisselende smaak, één groot getuigenis (is) van het vermogen lief te hebben en het onvermogen dat blijvend te doen’.

>> Klik hier om de volledige tekst te lezen (uit de reeks ‘Woord verklaard’, 1oo% EXPO)